10 januari 2010

10 januari 2010

Roodborstje

 

Roodborstje tikt tegen 't raam, tin, tin, tin. Laat mij erin, laat mij erin.’t is hier te guur en te koud naar mijn zin, laat mij erin, laat mij erin.

 

Wie kent het niet, dit oude kinderliedje. En koud en guur is het zeker. Er lijkt geen eind te komen aan deze kou. De temperatuur is al een week niet boven nul geweest en het sneeuwpak wordt keer op keer opnieuw aangevuld. De voerplank op de tafel achterom verdwijnt telkens weer onder een nieuwe laag en telkens haal ik zoveel mogelijk sneeuw weer weg om een nieuw voedselpakket aan te kunnen bieden. Maar na de sneeuwstorm van gisteren is er geen spoor meer van de plank te bekennen. Het voederhuisje dat in de linde hing had ik afgepakt omdat het aan een restauratiebuurt toe is maar ik  heb het tijdelijk weer terug gehangen. Hierin blijft het vogelvoer tenminste nog een beetje sneeuwvrij.

De vogels hebben een en ander goed in de gaten en zitten ’s morgens vroeg al in de schemering aan hun ontbijt. Ook het roodborstje doet zich te goed aan het insectenvoer dat ik erin heb gestrooid. Wat een leuk vogeltje is het toch, helemaal grauw met zo’n felrood keeltje. Wat jullie waarschijnlijk niet weten is dat hij dit rode borstje niet altijd heeft gehad.

 

Lang geleden, tijdens de schepping, stonden alle dieren in een lange rij. God deelde van alles uit. De olifant kreeg een lange slurf, de giraf een lange nek. De haan kreeg een schitterend verenpak en een imposante staart. Het hert een prachtig gewei. Maar toen het grauwvogeltje, zo zal ik hem maar even noemen, als een van de laatsten aan de beurt was, was alles op. Geen lange bonte staart en ook geen ruige kuif, want die had de Hop al. Zelfs geen kleurtje voor zijn verenpak. Hij bleef grijs tot op een zekere dag…..

 

Het is al bijna 2000 jaar geleden. Langs de straten van Jeruzalem staat een joelende menigte en kijkt toe hoe een ter dood veroordeelde, gebukt onder het kruis waaraan hij vastgespijkerd zal worden, voort strompelt. Het is een lange weg naar de berg buiten de stad waar alle veroordeelden ter dood worden gebracht. De man was kort te voren nog binnen gehaald als een koning. Een ‘kroon’ van doornig struikgewas werd spottend op zijn hoofd gedrukt en veroorzaakte tientallen bloedende wondjes. Buiten de stoet met zijn toeschouwers gaat het dagelijks leven gewoon door. De markt floreert als nooit tevoren. Een aantal grauwvogeltjes landt op een dakrand en bekijkt, nieuwsgierig als ze van nature zijn, het tumult van de voorbijtrekkende menigte. Wantrouwend zijn ze echter ook want mensen hebben het lang niet altijd goed met hen voor, getuige de vele gevulde kooitjes iets verderop op de markt. De vogeltjes kunnen het eigenlijk niet aanzien, maar kunnen weinig doen. Weer valt de veroordeelde en een vogeltje grijpt zijn kans en vliegt naar beneden en landt op de kroon. Met al zijn kracht trekt hij aan een van de doorns maar ze zitten erg vast, zeker voor zo’n klein vogeltje. Toch lukt het hem uiteindelijk om één enkele doorn uit het hoofd te trekken. Aan de doorn hangt een druppel bloed en valt op zijn borstveertjes. Het is hem gelukt om de pijn van Jezus te verzachten en als dank krijgen alle grauwvogeltjes van God vanaf die dag een rood borstje. Hij heet vanaf dat moment dan ook geen grauwvogeltje meer.

 

Het roodborstje is iets kleiner dan de mus. Met zijn oranjerode gezicht en borst is hij duidelijk herkenbaar. Zijn opvallend grote ronde ogen stellen hem in staat op donkere plekken naar voedsel te zoeken. De mannetjes zijn nogal vechterig en zullen hun territorium goed verdedigen. Je zult dan ook nooit twee roodborstjes tegelijk zien. Ze zullen andere vogels met een rode borst aanvallen, zelfs……… hun eigen spiegelbeeld in het raam.

 

     

 

Het voederhuisje was al snel herontdekt.

 

VOORGAANDE                                                                               VOLGENDE