19 september 2010 

19 september 2010

Verhalentuin

 

Het is nog steeds zomer. Een paar dagen nog. Er zijn al veel tekens die aan de herfst doen denken. De lage zonnestand, frisse nachten en vochtige ochtenden. Paddestoelen verschijnen her en der. Op het ene moment felle zonneschijn terwijl even later de regen met bakken over je heen gekiept wordt. Vaak gaan die twee samen wat een prachtig kleurenpallet en een mysterieuze sfeer oplevert. Met het tegenlicht van de zon lijkt iedere regendruppel wel een glazen kraaltje. Een regenboog achter me spant de kroon. Als de regen gestopt is ga ik in het prieel zitten en bekijk mijn tuintje. Niet groot en veel te vol. Veel van wat er in staat heeft sentimentele waarde.

 

Twee lindes aan de straatkant, aan weerszijden van het tuinpoortje, fungeren symbolisch als naamplaatje. In 1980 geplant en vijftien jaar later ‘omgebouwd’ tot knotlindes. Als twee statige groene wachters heten ze al dertig jaar iedereen welkom.

Ik heb iets met lindes. In de herfst van 1975 – ik woonde toen nog thuis – kocht ik twee lindes die in november werden afgeleverd en geplant aan weerszijden van het pad naar de voordeur. Vanaf het begin werden ze geknot. In januari 1988, kort voordat mijn moeder verhuisde, verplantte ik een van de twee naar mijn eigen achtertuin en dat was na ruim 12 jaar, een flinke sjouw. Voor het transport over een afstand van 5 kilometer had ik geen aanhanger nodig; mijn eendje klaarde de klus, net zoals nog vele keren daarna.

 

Op 11 mei 1995, de 25ste sterfdag van mijn vader, trok ik voorzichtig een zaailing linde uit, van het graf van mijn ouders en zette hem thuis in een pot. Na een aantal jaren werd hij te groot voor zijn pot en plantte ik hem in het midden van de tuin. Jaren later plaatste ik een bamboerek tussen de takken en leidde hem als dakboom. Over enkele jaren zal hij ook ’s winters groen zijn als de maretak die ik erin gezaaid heb, uitgegroeid is tot een fraaie bol.

 

Thuis werden vroeger de meeste planten door mijn vader op de zaterdagmarkt in Heerlen gekocht. Of er toen ook al tuincentra waren weet ik niet. De rododendron in mijn achtertuin werd ooit door hem gekocht en is ook de enige plant die behouden is uit die tijd. Nu hij wat meer schaduw krijgt lijkt hij het wat meer naar zijn zin te hebben. Regelmatige snoei houdt hem klein.

 

De laatste die ik wil noemen, maar er zijn nog veel meer verhalen, is mijn rode beuk. In 1979 was er een nieuw stuk beukenheg geplant langs mijn volkstuin. Er stonden enkele rode sprietjes tussen waarvan ik er een omruilde voor een haagbeukplant. Na het planten van de haag thuis had ik er hiervan meerdere over. Het beukje, niet veel hoger dan een meter, werd achter in de tuin geplant. Dit had ik natuurlijk nooit moeten doen. Het is nu een prachtige, volwassen boom, maar veel en veel te groot.

 

De zon is nog lekker warm. Hij schijnt nog net over het dak maar over een kwartiertje zal hij verdwenen zijn. Ik eet een van mijn eigen appeltjes. De appelaar, gekocht bij de Hema toen ik met de volkstuin begon, is nog steeds niet veel hoger dan zo’n anderhalve meter maar dit jaar wel goed voor tweeëntwintig heerlijke frisse appels. Het boompje kwam opgelucht overeind toen ik hem afgelopen week bevrijdde van zijn zware last.

 

Zoals ik al zei, mijn tuin is veel te vol. Maar bijna alle bewoners hebben een geschiedenis en daarom kan ik dan ook geen keus maken. Doch juist dat maakt de tuin voor mij nog waardevoller, mijn verhalentuin.

 

VOORGAANDE                                                                               VOLGENDE