26 december 2010

26 december 2010

Winterwandeling.

Een ijzige wind versterkt het wintergevoel. Brugge, zaterdagmiddag in december. Mensen schuifelen voort. De aangetrapte sneeuw en de klinkertjes zijn spekglad. Vrolijk verlichte vensters en etalages bieden hun koopwaar aan. Allerhande gebak, waaronder Brugse achten, kletskoppen en mokken. Velen verlekkeren zich aan het chocoladeaanbod, een specialiteit van Brugge. Je kunt het zo gek niet bedenken of het wordt van chocolade gemaakt. Billen en borsten, of heb je liever de Kama Sutra in puur, melk of wit? Natuurlijk is niet alle chocoladegoed erotisch getint. Het bekendste bonbonnetje is wel ‘het Brugsch Swaentje’, het officiële stadschocolaatje. De zwaan speelt een heel bijzondere rol hier in Brugge. Lang geleden, eind vijftiende eeuw, waren de Bruggelingen de Oostenrijkse overheersing spuugzat en namen tijdens een bezoek keizer Maximiliaan en zijn raadsman Pieter Lanckhals gevangen en sloten hen op in Craenenburg, op de Markt. Lanckhals werd ter dood veroordeeld en Maximiliaan moest toekijken bij de executie. Een tijd later nam hij wraak en dwong de Bruggelingen, tot het eind der tijden, ‘langhalzen’, zwanen, op hun grachten te houden en te verzorgen.

 

De geschiedenis van Brugge gaat heel ver terug. Zo’n 2000 jaar geleden huisden de Romeinen er al. Van daaruit voerden ze handel met Engeland en de rest van Gallië. Rond 750 ontstond de handel met Scandinavië, het land van de Noormannen. Brugge werd daarom nooit door hen geplunderd. In de elfde eeuw speelde Brugge een hoofdrol als handelsstad op Europees niveau. Maar in die periode verzandde de doorgang met de zee. In 1134 ontstond er een nieuwe vaargeul als gevolg van een enorme stormvloed. De stad bleef zo verbonden met de zee tot aan de vijftiende eeuw. Vlaanderen was toen een van de meest verstedelijkte gebieden van Europa. Wat we nu kennen als de oude binnenstad had destijds tweemaal zoveel inwoners als nu. Allerhande ambachten konden zich hier ontplooien. Diverse bankiers boden hun diensten aan zoals het openen van een lopende rekening, bedragen overschrijven, munten wisselen en zelfs met biljetten betalen. Maar het ging langzaam bergafwaarts. Rond 1850 was Brugge de armste stad van het land. Het was volledig verfranst. Alleen de ongeletterden spraken geen Frans maar alleen het plaatselijke dialect. In deze omgeving wijdde Guido Gezelle (1830-1899), een geboren en getogen Bruggeling, zich toch aan Nederlandse dichtkunst.

 

Als je nu door Brugge loopt proef je de sfeer van weleer. Zeker nu in de winter zijn er genoeg plekjes die, geschilderd door de meester zelf, goed gepast zouden hebben in een Anton Pieckkalender. Het oude centrum is met zijn middeleeuwse straatjes en steegjes, kerken, fraaie patriciërswoningen, prachtige pleinen en grachten, één groot museum.

 

Muziek in de verte trekt onze aandacht. Een optocht gaat door de straten van de stad. Aan de hand van verschillende taferelen beeldt deze stoet, de Sterrenstoet, het kerstverhaal uit. Josef en Maria op weg naar Bethlehem, de drie wijzen uit het oosten, een stadsomroeper die de blijde gebeurtenis van de geboorte van Jezus verkondigt aan ieder die het horen wil. Bij gebrek aan een echte, hebben twee mannen zich in een kamelenpak gehesen, en geven zo het geheel een oosters tintje. De ‘busseschudders’ collecteren voor de armen van Brugge. In deze tijd van welvaart worden we attent gemaakt op het feit dat er mensen zijn, zelfs in onze directe omgeving, die het minder hebben. Scrooge, schijnbaar weggelopen uit het verhaal van Charles Dickens, lijkt niet geleerd te hebben van de drie geesten en loopt stug door als men hem een bus onder de neus drukt. Deze stoet trekt al zo’n 75 jaar in de kersttijd door de straten van Brugge en de opbrengst wordt telkens gedoneerd aan een Brugs sociaal project.

 

We lopen verder, over de Wijngaardbrug. Het Begijnhof straalt een serene rust uit. Het wit besneeuwde gras onder de hoge bomen wacht op de lente wanneer duizenden narcissen het hele middenveld weer even geel zullen kleuren. ‘Originele’ bewoners zijn er niet meer. Het laatste begijntje stierf in 1926, maar je hebt het gevoel dat er zo toch nog een uit een van de vele deurtjes kan stappen. Zo’n begijnhof was een soort vrije gemeenschap van niet-geestelijken binnen de Rooms-katholieke kerk. Ze legden geen geloften af zoals een kloosterling maar beloofden wel kuisheid. Geld en goederen waren ook toegestaan. Hoewel je er nooit van hoort waren er ook mannelijke begijnen, de begarden. Vanaf 1927 is het Prinselijk Begijnhof Ten Wijngaerde een benedictinessenkloostergemeenschap.

 

Het blijft voorzichtig lopen. De kinderkopjes zijn nog verraderlijk glad. Het wordt langzaam donker en de straatlantaarns gaan aan. Enkele vlokjes kondigen een ‘sneeuwrijke’ avond aan. Vanaf de brug zien we in de Reie talloze statig zwemmende zwanen, die kennelijk geen last hebben van de ijzige kou. Met de knusse besneeuwde huisjes op de achtergrond ziet het geheel er sprookjesachtig uit. Een winterwandeling door Brugge in kersttijd, heel sfeervol, een aanrader!

 

     

1.                                                          2.                                                         3.

 

     

4.                                                          5.                                                             6.

 

1 en 2 Geschilderd door de meester zelf zouden ze goed passen in een Anton Pieckkalender.

3. Josef en Maria op weg naar Bethlehem.

4. Scrooge lijkt niet geleerd te hebben van de drie geesten

5. Het wit besneeuwde gras onder de hoge bomen van het begijnhof wacht op de lente wanneer duizenden narcissen het hele middenveld weer even geel zullen kleuren. (Foto: Maarten Slothouber)

6. Talloze statig zwemmende zwanen hebben kennelijk geen last van de ijzige kou. (Foto: Maarten Slothouber)

 

 

     

24 december 2010. Nadat het bijna 24 uur onafgebroken sneeuwde zag de tuin er heel anders uit.

VOORGAANDE                                                                               VOLGENDE