7 april 2013

7 april 2013

Oude brieven

Bij ons thuis was wat dieren betreft bijna alles mogelijk. We hadden een grote lange tuin van misschien wel een veertig meter lang en waren voor een groot deel selfsupporting; groente kwam voor een groot deel uit eigen tuin en kippen zorgden het hele jaar ervoor dat we geen legbatterij-eieren aten. Na een paar jaar, als hun productiviteit minder werd, werden ze geslacht en kwamen er nieuwe. Konijnen hielden we ook. De rij hokken waarin ze zaten zie ik nog duidelijk voor me en deze hokken werden niet zo vaak schoon gemaakt als dat van het Hollandertje, knuffelkonijn nummer een, van tegenwoordig. Ik zie, en als ik me concentreer ruik ik zelfs de urine nog die uit de hokken liep tegen de tijd dat alles weer gereinigd moest worden. Het lot van deze konijnen was ook heel anders dan dat van het hedendaagse knuffelkonijn: de meesten maakten net de eerste kerstdag nog mee, maar niet bewust. Het verzorgen van de konijnen gebeurde door ons, de kinderen, en als er weer een serie jongen geboren was ontfermde ieder zich over deze beestjes, had ieder zijn eigen konijntje. Er was voor ons niets leuker dan zo’n beestje van een week of zes, echt helemaal niets! Des te moeilijker was in december de weg naar het slachthuis, bij ons aan de overkant. In een juten zak werden ze vervoerd en terwijl de slager hem aan zijn achterpoten omhoog hield zagen we hoe hij hem met ijzeren stang hard in zijn nek of op zijn kop sloeg. Een allesbehalve prettige ervaring. Ik ben daarom niet vaak meegegaan.

Later kwamen er nog allerhande andere beesten bij, teveel om op te noemen. Maar die waren niet voor consumptie. Een groot deel van die dieren waren van mijn oudste broer Bert. Eenden, krielkippen, lachduiven en parkieten. Van de parkieten werd in die tijd in een schrift een hele administratie bijgehouden; zoals bij de afdeling bevolking bij de gemeente elke pasgeborene wordt geadministreerd, kwam elk jong parkietje in dat schrift terecht. Ging hij dood dan werd zijn tijdbalk beëindigd.
In 1965 kwam er een grote verandering. Bert ging Frans studeren. Helemaal in Groningen, een verdere uithoek was niet denkbaar. Maar een andere plaats om Frans te studeren voor iemand die 'alleen' HBS of MMS gevolgd had (geen gymnasium), was er toen niet. De verzorging van zijn dieren kwam bij mij terecht. Er zijn nog wel enkele dingen die ik me hiervan herinner zoals het drama met de voerbak van de parkieten; om de een of andere reden liep op een gegeven moment het voer van de voerautomaat niet meer door en dit ontdekte ik pas nadat er een slachtoffer gevallen was. Ook herinner ik me de koude winters waarin ’s morgens vroeg alle drinkbakken, en dat waren er heel wat, ontdooid moesten worden. Dat was vaak jagen want om tien over acht vertrokken we naar school. Groningen - Heerlen was een lange rit. De ov-jaarkaart nog niet was uitgedacht, dus kwam Bert hooguit één keer in de vier weken naar huis. Alle communicatie ging via een wekelijkse brief die door het thuisfront weer werd beantwoord. Gebeld werd er voor zover ik me kan herinneren niet vaak. Wat zou het allemaal anders zijn geweest als die OV-kaart al had bestaan en je toen al had kunnen sms’en, e-mailen, skypen. Maar dan had de wekelijkse briefwisseling op papier, die helemaal bewaard gebleven is, niet bestaan. En dat zou heel jammer geweest zijn.

Ik schreef heel sporadisch en als ik schreef ging het alleen maar over het ‘vee’. Afgelopen week kreeg ik een kopie van mijn correspondentie uit die tijd. Leuk is het om te zien hoe je handschrift in een paar jaar veranderde van het ‘schoolschrift’ naar je eigen handschrift dat bijna identiek is aan de manier waarop ik nog steeds schrijf. Grappig om nog eens door te lezen. De meeste feiten zeggen me helemaal niets meer. En de manier waarop is achteraf pure humor. Ik had muizen in alle kleuren maar als ze jongen hadden moest je niet het hok met nest schoonmaken wat ik op Werelddierendag 1965 wel deed. Dat loopt nooit goed af. “……want toen ik later terug kwam lag er een muisje zonder hoofd in de voerbak en een andere oude muis slikte net de laatste restjes van een ander jong muisje af.” Van het drama met de parkieten vond ik ook iets terug. Op 13 februari 1967 schreef ik: “Hier nog enige dierennieuwtjes. Het gele mannetje van het trio parkieten is overleden. De voerautomaat scheen niet te werken, maar dit ontdekte ik pas toen er een met zijn voetjes omhoog op de bodem lag.”
Er staan van allerhande feiten in de twaalf brieven die ik in de jaren zestig aan Bert heb geschreven. Je kunt er nu om lachen, zeker om de puur zakelijke manier waarop het geschreven is. Doorspekt met taalfouten. Soms durfde ik klaarblijkelijk niet meteen slecht nieuws te schrijven getuige “Bert, houdt je vast want nu komt een droevige geschiedenis die ik je vorige keer niet heb verteld”, gevolgd door een triest verhaal over lachduiven.

Als ik die oude brieven zo doorlees lijkt het vaak kommer en kwel. Toch was dit zeker niet zo. Het feit dat dit allemaal mocht, al die verschillende dieren, is gewoon exceptioneel geweldig. Door de jaren heen hebben we hier veel plezier aan beleefd, iets wat je de huidige jeugd ook gunt.
Het was leuk om hier door die oude brieven nog eens aan te worden herinnerd.

     

Onze tuin aan de Voskuilenweg. Rechts een parkiet die werd losgelaten omdat hij ziek was. (Foto’s: Jos)
Foto boven: situatie 1962?. De pijl geeft ons huis aan. Hierop is ook goed de lengte van onze tuin te zien.(Foto: Rijckheyt)

Van een van mijn trouwe lezeressen ontving ik onderstaande reactie:

Hallo Rob,

Wat heb ik gelachen om je oude brieven. Bij ons thuis ging het er ook zo aan toe.

Wim had een wit konijn want hij was goochelaar. Die ging de pan in als hij te groot werd voor de hoge hoed.
Mijn vader had kippen voor de eieren. Om de beurt moesten de kinderen de mestplank schoonmaken. Ik vond het vreselijk. Bezorgde me bijna een trauma, die pikkende kippen om me heen.
Arnold hield het op duiven in een kooi aan de muur, die Frans eens met kooi en al achter het kippenhok heeft gedumpt omdat hij er 's morgens zo vroeg van wakker werd.
Dan waren er nog witte muizen die, toen de centrale verwarming werd aangelegd, door de nog niet aangesloten  buizen renden, en ons allemaal wakker hielden. Verschillende keren kwam mijn moeder thuis met een poes, maar die verdween altijd weer naar de buren. Waarschijnlijk hielden die poezen van rust, en die was bij ons thuis ver te zoeken.
Wij hadden op de Limburgiastraat een huis met een hele lange smalle tuin. Mijn vader had er een grote broeikas in staan. Verder in het midden een tuinpad en links een abrikozenboom. Helemaal op het eind een kippenhok met buitenren.

Vandaag ben ik langs mijn geboortehuis gekomen. In het gangetje lagen warempel nog de zelfde stoeptegels. De poort zat er niet meer in, maar wel nog het oude houten kozijn wat toen al verrot was.

Groetjes aan Lily en tot ziens,
Ans

 

VOORGAANDE                                                                               VOLGENDE